header afbeelding

De financiële positie van PFZW

Hoe zit het nou met de financiële positie van ons pensioenfonds? Wellicht herkent u zich in deze veelgestelde vraag. Vaak komt deze voort uit ongerustheid of frustratie. Dat is heel begrijpelijk, omdat het fonds de ambitie om de pensioenen jaarlijks te verhogen al meer dan 12 jaar niet heeft waargemaakt.

Toch is deze vraag niet eenvoudig te beantwoorden. Om u inzicht te geven in de werkelijke situatie van het fonds, bieden wij hieronder twee visies.

De situatie op basis van wet- en regelgeving

In de wetgeving tot 1 juli 2023 was het voorschrift dat de pensioenfondsen hun verplichtingen moesten uitrekenen op basis van de rente, die lang laag was en pas recent behoorlijk is gestegen. Dat heeft een verlaging van de verplichtingen opgeleverd waardoor de mogelijkheden tot indexatie zijn verbeterd. Maar voor het inhalen van de indexatie achterstand is desondanks nauwelijks ruimte omdat daaraan de voorwaarde wordt gesteld dat eerst absurd hoge buffers moeten worden gerealiseerd.
In dat opzicht is de financiële positie van het fonds dus matig te noemen, ondanks de enorm gestegen waarde van de bezittingen.

In de toekomst speelt dit alles vanaf het moment van transitie een mindere rol, omdat dan terecht de werkelijke rendementen tijdens de opbouw  worden toegerekend aan het persoonlijke vermogen in de pensioenpot. Voor gepensioneerden vormt dit weliswaar ook het uitgangspunt, maar vanwege het voorgeschreven beleggingsbeleid is het allerminst vanzelfsprekend dat dit gemakkelijk zal leiden tot een koopkrachtbestendig pensioen. Daarover meer bij de uitwerking van de WTP.

De werkelijke situatie volgens ons

De rekenregels van het pensioenfonds schrijven dus voor dat moet worden gerekend met een beleggingsopbrengst die gelijk is aan de risicoloze rente van dat moment. Ondertussen is in de afgelopen periode door ons pensioenfonds een gemiddeld resultaat van ruim 6% gerealiseerd. Dit rendement is normaal gesproken ruim voldoende om de opgebouwde rechten waar te maken, inclusief de ambitie van een waardevast pensioen.

Daarom pleit de BPP namens u al heel lang voor een rekenrente die vaststaat (onafhankelijk van dagkoersen) én voorzichtig wordt vastgesteld. Een voorbeeld: wanneer je de rekenrente op een niveau van 2 - 2,5% zou vaststellen, stijgt de dekkingsgraad van het fonds met ruim 24%. Dan maakt herstel van indexatie in belangrijke mate mogelijk. Met deze blik kunnen we de werkelijke financiële positie van het fonds dus goed noemen.

Voortgaande discussie

De discussie over de juistheid van de rekenrente houdt de gemoederen al vele jaren bezig. De ouderenorganisaties krijgen nog wel eens het verwijt dat men voor een andere rekenrente pleit, omdat die recentelijk zo extreem laag was. Voor een deel is dat waar. Maar ook wanneer de rekenrente te hoog zou worden, bijvoorbeeld als gevolg van een onderliggende structurele hoge inflatie, werkt het systeem niet goed.

Dit is een van de belangrijkste redenen waarom we van die discussie over de rekenrente af willen. We pleiten voor een stelsel waarbij de aanspraken op het fonds meer direct meegaan met de economische ontwikkelingen. De basis daarvoor vinden we terug in de WTP.

Overstap naar een nieuw stelsel

De discussie over de rekenrente speelt weliswaar een iets mindere rol tijdens de huidige transitieperiode naar het nieuwe stelsel, maar bij de transitie zelf is de huidige rekenrente nog steeds bepalend. Op dit moment ligt die weliswaar op een niveau van ruim 3% maar niemand kan voorspellen wat dat tijdens de transitie zelf zal zijn. In ieder geval kan in onze ogen pas sprake van een evenwichtige overgang indien rekening wordt gehouden met een compensatie voor de opgelopen indexatieachterstand.