Hoe zit het nou met de financiële positie van ons pensioenfonds? Wellicht herkent u zich in deze veelgestelde vraag. Vaak komt deze voort uit ongerustheid of frustratie. Dat is heel begrijpelijk, omdat het fonds de ambitie om de pensioenen jaarlijks te verhogen al meer dan 12 jaar niet heeft waargemaakt.
Toch is deze vraag niet eenvoudig te beantwoorden. Om u inzicht te geven in de werkelijke situatie van het fonds, bieden wij hieronder twee visies.
De huidige wet- en regelgeving schrijft voor dat de verplichtingen van het fonds moeten worden berekend op basis van de risicovrije rente. Die rente is de afgelopen jaren sterk gedaald en bedraagt nu ongeveer 1,0%. Dit is nu het rendement waarmee het pensioenfonds maximaal rekening mag houden.
Daarnaast schrijft de huidige wetgeving voor dat eerst extra financiële buffers moeten worden opgebouwd, voordat tot volledige indexatie mag worden overgegaan. Het effect van deze absurde regels is dat de zekerheid van een ‘waardevaste’ uitkering (bestand tegen inflatie), niet kan worden nagekomen. In dat opzicht is de financiële positie van het fonds dus slecht te noemen, ondanks de enorm gestegen waarde van de bezittingen.
De rekenregels van het pensioenfonds schrijven dus voor dat moet worden gerekend met een beleggingsopbrengst van 1,0%. Ondertussen is in de afgelopen periode door ons pensioenfonds een gemiddeld resultaat van ruim 7% gerealiseerd. Dit rendement is normaal gesproken ruim voldoende om de opgebouwde rechten waar te maken, inclusief de ambitie van een waardevast pensioen.
Daarom pleit de BPP namens u al heel lang voor een rekenrente die vaststaat (onafhankelijk van dagkoersen) én voorzichtig wordt vastgesteld. Een voorbeeld: wanneer je de rekenrente op een niveau van 2 - 2,5% zou vaststellen, stijgt de dekkingsgraad van het fonds met ruim 24%. Dan maakt herstel van indexatie in belangrijke mate mogelijk. Met deze blik kunnen we de werkelijke financiële positie van het fonds dus goed noemen.
De discussie over de juistheid van de rekenrente houdt de gemoederen al vele jaren bezig. De ouderenorganisaties krijgen nog wel eens het verwijt dat men voor een andere rekenrente pleit, omdat die nu zo extreem laag is. Voor een deel is dat waar. Maar ook wanneer de rekenrente te hoog zou worden, bijvoorbeeld als gevolg van een onderliggende structurele hoge inflatie, werkt het systeem niet goed.
Dit is een van de belangrijkste redenen waarom we van die discussie over de rekenrente af willen. We pleiten voor een stelsel waarbij de aanspraken op het fonds meer direct meegaan met de economische ontwikkelingen. De basis daarvoor vinden we terug in het nieuwe pensioenakkoord.
De kwestie van de rekenrente is heel belangrijk bij de overstap naar het nieuwe stelsel. Wij vinden het onaanvaardbaar om de bestaande aanspraken om te zetten naar het nieuwe stelsel op basis van de huidige rekenregels. Zo zet je het tekort dat voor ouderen in de afgelopen jaren is ontstaan immers voort. Wij eisen daarom dat die overgang moet gebeuren op basis van een rekenrente waarmee al jarenlang ook de premie wordt berekend. Die ligt inderdaad rond de 2%.